Vroeger zat er met kamperen steevast eentje in je washandje dat buiten aan een scheerlijn hing. Hij kwam dan heel ongelegen bij de wastafel eruit gekropen. Brrr, eng beest! En ook nog met die gemene knijpers. De oorworm heeft een imagoprobleem en zijn aantal gaat hard achteruit. Toch zijn het waardevolle en vriendelijke dieren. Hij kan niet echt knijpen met zn tangetje, een klein beetje maar. Hij gebruikt het om andere dieren mee af te schrikken en bij hofmakerij. Oorwormen zijn nachtelijke alleseters maar hebben een voorkeur voor een dierlijke prooi zoals bladluizen, net zoals lieveheersbeestjes. Ook fruitmotten en bladvlooien vormen een lekker hapje. Ze eten dus veel schadelijke insecten in (fruit)bomen. Soms eten ze ook wel eens een stukje blad, maar echte schade geeft dat niet. De oorworm legt ongeveer 50 eitjes, eenmaal per jaar, aan het einde van de winter in de bodem. Daarna verzorgt en poetst het vrouwtje voordurend de eitjes om ze schimmelvrij en schoon te houden. Na het uitkomen houdt de moeder haar kroost als een kloek bij elkaar. Een veilige plek is belangrijk. Wanneer de jongen de eerste vervelling achter de rug hebben jaagt de moeder ze weg, want daarna kunnen ze voor zichzelf zorgen. De Dorpstuin, met haar vele fruitbomen, is er dus bij gebaat om oorwormen een goede schuilplaats aan te bieden. Dit kan in de vorm van oorwormhotels, een bloempot met stro die aan een appel of perentak worden gehangen Daar kan de oorworm de dag doorbrengen en s nachts op jacht gaan. Je zult begin voorjaar deze ‘hotels’ in de bomen zien hangen. ‘Oorwormen eten naar schatting evenveel bladluizen in een appelboomgaard, als er worden gedood door 3 keer bestrijdingsmiddelen te gebruiken’ ( De Tuinjungle D. Goulson)